Ellendige levensvoorwaarden
De industrialisering en de aanleg van de spoorwegen maakte steden aantrekkelijk voor ondernemers en de vele werkzoekenden. Het stedelijk uitzicht veranderde hierdoor ingrijpend. De steden waren immers niet aangepast aan de behoeften van de industrie en de stijgende bevolking. Ruimtelijke ordening bestond nog niet.
De industrialisering en de aanleg van de spoorwegen maakte steden aantrekkelijk voor ondernemers en de vele werkzoekenden. Het stedelijk uitzicht veranderde hierdoor ingrijpend. De steden waren immers niet aangepast aan de behoeften van de industrie en de stijgende bevolking. Ruimtelijke ordening bestond nog niet.
1. Slechte woonomstandigheden
Door de stijgende migratie vanuit het platteland werd de vraag naar woningen groter dan het aanbod, er was een schrijnend gebrek aan woningen. Deze woningnood zorgde voor stijgende huurprijzen en huisjesmelkerij.
Zoekopdracht 1: Huisjesmelkerij? Deze term duikt regelmatig op in het nieuws. Leg aan de hand van een recent artikel uit wat huisjesmelkerij is.
Door de stijgende migratie vanuit het platteland werd de vraag naar woningen groter dan het aanbod, er was een schrijnend gebrek aan woningen. Deze woningnood zorgde voor stijgende huurprijzen en huisjesmelkerij.
Zoekopdracht 1: Huisjesmelkerij? Deze term duikt regelmatig op in het nieuws. Leg aan de hand van een recent artikel uit wat huisjesmelkerij is.
Door de stijgende huurprijzen moesten de arbeiders noodgedwongen samenhokken in steeds kleinere ruimtes, soms met meerdere gezinnen tegelijk: arbeiders woonden in woonkazernes waar ze een woonst van een paar vierkante meter huurden tegen woekerprijzen, of in kleine arbeidershuisjes in een wirwar van donkere stegen rondom de fabriek.
=> Ontstaan van sloppenwijken (of beluiken): de situatie in deze sloppenwijken was schrijnend. De (gemeenschappelijke) watervoorziening en de sanitaire voorzieningen waren meestal ontoereikend voor het aantal bewoners van deze buurten. De arbeidersbuurten waren dan ook een broeihaard van epidemische ziekten zoals cholera.
TEKSTFRAGMENT: ’Bouwvallig en onbewoonbaar’
’Rapport over een van de slechtste beluiken van de buurt. Het beluik Rogereau bevindt zich aan de hopstraat in Brussel. Het bestaat uit twee parallelle gangetjes, elk 25 meter lang en 2,6 meter breed. De toegang strook, die het beluik met de straat verbindt, is 28 meter lang en 1,2 meter breed. Het beluik telt 24 huizen met één verdieping. … Geen enkel huis heeft een kelder of zolder. In het beluik zijn er voor 128 bewoners twee WC’s. Ze staan buiten, ze zijn verlicht en verlucht. Ze worden slecht onderhouden. Er hangt een misselijkmakende geur. Het beluik telt 27 huishoudens, 128 inwoners, verdeeld over 43 kamers. Langs buiten bekeken lijkt de staat van de huizen slecht. Ze zijn allemaal oud en vochtig. Ook binnen zijn de huizen bouwvallig. veel zijn onbewoonbaar. Op nummer 9, op de benedenverdieping, dreigt de deur eruit te vallen. … De huurder van dit huis heeft slechts drie bedden voor tien slapers. het gelijkvloers van nummer 13, waar wordt geslapen, doet tegelijk dienst als opslagplaats voor lompen die een walgelijke geur verspreiden.’
Naar: Emile Hellemans, Enquête sur les habitations ouvrières, 3, Brussel, 1910, p.81-83.
Zoekopdracht 2: Zoek vijf afbeeldingen van beluiken uit Brussel.
=> Ontstaan van sloppenwijken (of beluiken): de situatie in deze sloppenwijken was schrijnend. De (gemeenschappelijke) watervoorziening en de sanitaire voorzieningen waren meestal ontoereikend voor het aantal bewoners van deze buurten. De arbeidersbuurten waren dan ook een broeihaard van epidemische ziekten zoals cholera.
TEKSTFRAGMENT: ’Bouwvallig en onbewoonbaar’
’Rapport over een van de slechtste beluiken van de buurt. Het beluik Rogereau bevindt zich aan de hopstraat in Brussel. Het bestaat uit twee parallelle gangetjes, elk 25 meter lang en 2,6 meter breed. De toegang strook, die het beluik met de straat verbindt, is 28 meter lang en 1,2 meter breed. Het beluik telt 24 huizen met één verdieping. … Geen enkel huis heeft een kelder of zolder. In het beluik zijn er voor 128 bewoners twee WC’s. Ze staan buiten, ze zijn verlicht en verlucht. Ze worden slecht onderhouden. Er hangt een misselijkmakende geur. Het beluik telt 27 huishoudens, 128 inwoners, verdeeld over 43 kamers. Langs buiten bekeken lijkt de staat van de huizen slecht. Ze zijn allemaal oud en vochtig. Ook binnen zijn de huizen bouwvallig. veel zijn onbewoonbaar. Op nummer 9, op de benedenverdieping, dreigt de deur eruit te vallen. … De huurder van dit huis heeft slechts drie bedden voor tien slapers. het gelijkvloers van nummer 13, waar wordt geslapen, doet tegelijk dienst als opslagplaats voor lompen die een walgelijke geur verspreiden.’
Naar: Emile Hellemans, Enquête sur les habitations ouvrières, 3, Brussel, 1910, p.81-83.
Zoekopdracht 2: Zoek vijf afbeeldingen van beluiken uit Brussel.
2. Armoede
De arbeiders leefden in bittere armoede. Ruim 85% van hun inkomen besteedden zij aan basisbehoeften. Het voedselpatroon van de arbeiders werd gekenmerkt door schaarste en eenzijdigheid. Arbeiders in de steden hadden gedurende de 19de eeuw de laagste levensverwachting van alle bevolkingsgroepen: 34 jaar voor mannen, 39 jaar voor vrouwen. Eén op de vier baby's geboren in een arbeidersgezin stierf in het eerste levensjaar.
TEKSTFRAGMENT: Het gezinsbudget van een Vlaamse vlaswever in 1840
De wever verdiende zelf 1,10 frank per dag, zijn vrouw 0,45 frank en zijn twee kinderen elk 0,30 frank. Per week maakte dat samen 12, 90 frank. Zijn wekelijkse uitgaven bedroegen: 6 broden (3,25 frank), karnemelk en bloem (1,75 frank), 1,5 kg aardappelen per dag (1,45 frank), spek (1,25 frank), boter of vet (0,70 frank), koffie (0,55 frank), was (0,35 frank), verwarming en verlichting (1,80 frank), kledij (0,50 frank) en huur (1,60 frank). Samen 13,90 frank. De Vlaamse vlaswever en zijn gezin verdienden dus 0,30 frank dan ze moesten uitgeven om niet te sterven van de honger. Spek werd enkel 's zondags gegeten.
Zoekopdracht 3: Welke levensverwachting hebben mannen en vrouwen in België op dit moment?
De arbeiders leefden in bittere armoede. Ruim 85% van hun inkomen besteedden zij aan basisbehoeften. Het voedselpatroon van de arbeiders werd gekenmerkt door schaarste en eenzijdigheid. Arbeiders in de steden hadden gedurende de 19de eeuw de laagste levensverwachting van alle bevolkingsgroepen: 34 jaar voor mannen, 39 jaar voor vrouwen. Eén op de vier baby's geboren in een arbeidersgezin stierf in het eerste levensjaar.
TEKSTFRAGMENT: Het gezinsbudget van een Vlaamse vlaswever in 1840
De wever verdiende zelf 1,10 frank per dag, zijn vrouw 0,45 frank en zijn twee kinderen elk 0,30 frank. Per week maakte dat samen 12, 90 frank. Zijn wekelijkse uitgaven bedroegen: 6 broden (3,25 frank), karnemelk en bloem (1,75 frank), 1,5 kg aardappelen per dag (1,45 frank), spek (1,25 frank), boter of vet (0,70 frank), koffie (0,55 frank), was (0,35 frank), verwarming en verlichting (1,80 frank), kledij (0,50 frank) en huur (1,60 frank). Samen 13,90 frank. De Vlaamse vlaswever en zijn gezin verdienden dus 0,30 frank dan ze moesten uitgeven om niet te sterven van de honger. Spek werd enkel 's zondags gegeten.
Zoekopdracht 3: Welke levensverwachting hebben mannen en vrouwen in België op dit moment?
3. Sociale problemen
In de steden was er een groot bevolkingsverloop. Er waren veel nieuwkomers, waarvan een aanzienlijk deel snel verder trok naar andere steden of het buitenland. Dat maakte dat er nauwelijks een sociaal netwerk bestond (>< de agrarische gemeenschap, deze werd gekenmerkt door nauwe gemeenschapsbanden).
De desoriëntatie onder de arbeiders die daarvan het gevolg was, leidde tot nieuwe sociale problemen. Het aantal zelfmoorden onder arbeiders nam toe. Alcohol bood troost, maar op sommige plaatsen werd alcoholisme een ware plaag. Dit had echter nog meer ellende tot gevolg. Een deel van het beperkte inkomen ging immers naar drank in plaats van naar levensmiddelen.
Promiscuïteit en criminaliteit vormden in toenemende mate een probleem in de arbeiderswijken.
In de steden was er een groot bevolkingsverloop. Er waren veel nieuwkomers, waarvan een aanzienlijk deel snel verder trok naar andere steden of het buitenland. Dat maakte dat er nauwelijks een sociaal netwerk bestond (>< de agrarische gemeenschap, deze werd gekenmerkt door nauwe gemeenschapsbanden).
De desoriëntatie onder de arbeiders die daarvan het gevolg was, leidde tot nieuwe sociale problemen. Het aantal zelfmoorden onder arbeiders nam toe. Alcohol bood troost, maar op sommige plaatsen werd alcoholisme een ware plaag. Dit had echter nog meer ellende tot gevolg. Een deel van het beperkte inkomen ging immers naar drank in plaats van naar levensmiddelen.
Promiscuïteit en criminaliteit vormden in toenemende mate een probleem in de arbeiderswijken.
TEKSTFRAGMENT: Fragment uit Pieter Daens van Louis Paul Boon over wantoestanden in het Aalst van 1885.
In de hele stad van 22.000 inwoners waren slechts vier slagerijen en in geen daarvan had een arbeider ooit een voet gezet. Pas rond 1900 zou men op de wekelijkse marktdag wat weggesneden kantjes van het vlees kunnen kopen, dat men armenvlees noemde want het moest dienen om er, alleen op zondag, vleessaus uit te bereiden. Ook vrouwen, jonge fabrieksmeisjes en kinderen onder de 14 jaar zopen zich stomdronken. Meer dan eens zag ik benden kinderen die zich in duistere steegjes ophielden met een fles jenever die van mond tot mond ging. Want ook zij konden dit leven onmogelijk volhouden zonder één keer in de week te benevelen. Heel wat kinderen krepeerden erbij. Door het leven in ongezonden krotten, door ondervoeding en al te vroegtijdige arbeid lag het sterftecijfer onder de acht- en negenjarigen zeer hoog.
In de hele stad van 22.000 inwoners waren slechts vier slagerijen en in geen daarvan had een arbeider ooit een voet gezet. Pas rond 1900 zou men op de wekelijkse marktdag wat weggesneden kantjes van het vlees kunnen kopen, dat men armenvlees noemde want het moest dienen om er, alleen op zondag, vleessaus uit te bereiden. Ook vrouwen, jonge fabrieksmeisjes en kinderen onder de 14 jaar zopen zich stomdronken. Meer dan eens zag ik benden kinderen die zich in duistere steegjes ophielden met een fles jenever die van mond tot mond ging. Want ook zij konden dit leven onmogelijk volhouden zonder één keer in de week te benevelen. Heel wat kinderen krepeerden erbij. Door het leven in ongezonden krotten, door ondervoeding en al te vroegtijdige arbeid lag het sterftecijfer onder de acht- en negenjarigen zeer hoog.
4. Vragen:
1. wat was de belangrijkste oorzaak van de slechte woonomstandigheden?
2. Wat is een beluik?
3. Wat was de belangrijkste oorzaak van de vele sociale problemen die opdoken?
1. wat was de belangrijkste oorzaak van de slechte woonomstandigheden?
2. Wat is een beluik?
3. Wat was de belangrijkste oorzaak van de vele sociale problemen die opdoken?